Wie wel eens op een whiskyproeverij is geweest of zich wel eens op andere wijze mengt met whiskyfanaten merkt dat we regelmatig over een zekere Piet gesproken wordt. Zo vaak dat de vraag bij je opkomt: ‘wie is toch die Piet en belangrijker, wat doet ‘ie in mijn whisky?’
Piet is niet zozeer een ‘wie’ maar een ‘wat’. Piet is Engels en dan niet Pete maar peat, turf. Deze turf wordt gebruikt om de natte ontkiemende gerst te drogen om zo het kiemproces te stoppen. Gevolg hiervan is dat de rook in de gerstkorrels trekt en uiteindelijk zorgt voor een whisky met een rook geur en –smaak.
Van oudsher werd voor dit proces turf gebruikt, het is namelijk een goede brandstof, goedkoop en in Schotland ruim voorhanden.
Toen in de Victoriaanse tijd spoorlijnen werden aangelegd in de Hooglanden kwam ook de distributie van kolen op gang. Van belang voor de stoommachines en stoomtreinen, maar gaandeweg werden de kolen ook gebruikt voor het drogen van de malt.
Als eerste in de Lowlands en de Speyside regio waar de kolen via de Spey rivier zijn weg vond naar de distilleerderijen. Gevolg hiervan was dat de whisky’s uit deze regio’s veel zachter van smaak waren, wat de populariteit van deze whisky’s ten goede kwam.
In de afgelegen gebieden zoals de Highlands en de eilanden zoals met name Islay duurde het veel langer voordat de kolen hier gemeengoed werden. Nog steeds komen de meeste peaty-whisky’s van Islay.
In de moderne huidige tijd is verbranden van turf geen noodzaak meer, het is eerder een gimmick geworden. Toch is peaty-whisky of geturfde whisky van belang voor de blenders. De meeste blends bestaan voor een groot deel uit whisky gestookt van granen zoals rogge of maïs met als gevolg dat deze graanwhiskies een vrij zoetige smaak hebben. Toevoegen van peaty-whisky in de blend zorgt ervoor dat de zoetigheid wat opgeheven wordt.
Peaty-whisky is tegenwoordig weer populair, zo populair dat tegenwoordig zelfs in de Speyside peaty-whisky gemaakt wordt. Verschillende distilleerderijen hebben zo hun eigen technieken om de peat-levels op te voeren. Zo wordt bij het drogen van de malt als eerste met wat vochtige turf gebruikt. Door het vocht in de turf ontstaat er meer rook, die zich dan ook goed aan de nog vochtige malt hecht. Pas na een paar uur, als het vochtgehalte zover gedaald is dat de rook zich niet goed meer hecht, wordt er weer met kolen of iets anders verder gedroogd.
De peatlevels (phenol) zijn in een laboratorium te meten en wordt uitgedrukt in ppm (parts per million), en maat die in de chemie veel gebruikt wordt. Hoe hoger dit getal, hoe peatier de whisky is.
Een ongeturfde malt heeft een peatlevel tussen 0 en 5 phenol. Dit is het natuurlijke phenolgehlate in de malt.
Bowmore gebruikt malt met een peatlevel rond de 25, Laphroaig zit rond de 40, Ardbeg ongeveer 50 en Port Charlotte zit rond de 60.
De kampioen is toch wel Octomore, die zit ruim boven de 100, de meest recente zit zelfs op 167!
Saillant detail: in de chemische industrie moeten vloeistoffen met meer dan 25ppm phenol als zwaar verontreinigd worden beschouwd!
Peaty-whisky onderscheid zich door een sterke rookgeur, beetje jodium-achtig, scherp en is dan ook zeker niet voor de fainthearted! Vergelijkingen met asbakken in een ziekenhuiswachtkamer of natte pleisters hoor je vaak langskomen wanneer het over peaty-whisky gaat. Klinkt vies maar is het niet.
Dus als iemand je een glaasje met Piet aanbiedt, weet je wat je verwachten kunt!